8 september 2016 in Actueel

Reactie van de NVSA / NVJSA op Antwoorden Van der Steurbrief op Kamervragen

Reactie van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten en de Nederlandse Vereniging van Jonge Strafrechtadvocaten (NVSA/NVJSA) op de beantwoording d.d. 6 september 2016 door de Minister van Veiligheid en Justitie op de vragen van het lid van de Tweede Kamer de heer Van Nispen (ingezonden op 28 juni 2016).

De NVSA/NVJSA merkt allereerst nadrukkelijk op dat de navolgende reactie met name

dient te worden bezien vanuit het perspectief van de (gespecialiseerde) strafrechtadvocatuur. Het moet worden gezien als aansluitend op de eerdere berichten van de NVSA/NVJSA. Daarmee is meteen één van de kernpunten van de kritiek van de NVSA/NVJSA op het rapport Wolfsen aangestipt, namelijk dat het rapport Wolfsen, en in navolging de Minister, de rechtsbijstandverlening in het kader van de Wet op de Rechtsbijstand om meerdere redenen ten onrechte “veralgemeniseerd”. Uit de antwoorden van de Minister blijkt voorts dat een ander kernpunt van kritiek van de NVSA/NVJSA, namelijk dat er niet voldoende gekeken is naar de gevolgen van de gedane voorstellen, nog steeds opgaat. Wij lichten dat toe in onderstaande reactie op de antwoorden van de Minister.

Reactie op het antwoord op vraag 1:

De Minister schrijft dat de Raad voor Rechtsbijstand door middel van uitzonderingen op de 900 puntengrens ‘maatwerk’ kan gaan bieden. De Raad voor Rechtsbijstand heeft tijdens het rondetafelgesprek van 22 juni 2016 de politiek juist voorgesteld om het plan van de 900 puntengrens te heroverwegen en  de doelstellingen, maatregelen en effecten opnieuw te laten onderzoeken, omdat zij negatieve effecten ziet.

De Minister schrijft in zijn antwoord dat hij over de uitwerking en de consequenties voor de praktijk in overleg zal treden met de Raad voor Rechtsbijstand en de Nederlandse Orde van advocaten. Zoals gezegd is de Raad voor Rechtsbijstand geen voorstander van de plannen. Daarbij is van belang op te merken dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie de opdrachtgever en de financierder is van de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad voor Rechtsbijstand zegt hier dus: als u ons die opdracht geeft, dan staan wij daar niet achter. 

De Nederlandse Orde van advocaten is in al haar uitingen duidelijk: de invoering van de 900 puntengrens zal ‘rampzalig’ zijn, en zal ten koste gaan van de kwaliteit en de instroom van nieuwe advocaten. De Minister wil de uitwerking en de consequenties dus gaan bespreken met twee partijen die tegen deze maatregel zijn. Het zou veel logischer zijn geweest, als de Minister eerst met de Raad voor Rechtsbijstand en de Nederlandse Orde van Advocaten zou gaan spreken over de mogelijke uitwerking en consequenties, en pas daarna de beslissing zou nemen of deze maatregel wordt voorgesteld. De Minister wenst dus eerst de structuur van een basisrecht, namelijk toegang tot de rechter met kwalitatief goede rechtsbijstand, aan te passen zonder de gevolgen van die aanpassing ook maar enigszins te hebben onderzocht, laat staan te hebben getoetst op haalbaarheid en financiële gevolgen. De Minister stelt ook nog dat de begrenzing tot 900 punten ‘een toegevoegde waarde’ heeft, maar licht niet toe waaruit die toegevoegde waarde dan zou bestaan.

Reactie op het antwoord op vraag 2:

De NVSA / NVJSA hechten er aan de navolgende punten te benadrukken:

  1. Het gebruiken van  het argument ter zake de omzet van “een advocaat over de jaren 2012 – 2014 van meer dan anderhalf miljoen euro”. Het betreft hier om te beginnen overduidelijk een incident: 1 advocaat op 7500 advocaten in totaal. Deze specifieke omzet staat volstrekt buiten de bandbreedte van de omzet die in het algemeen wordt gegenereerd. Bovendien laat de Minister na erop te wijzen dat het declaratiegedrag van ook deze persoon, vooraf en achteraf, door de Raad voor Rechtsbijstand is getoetst. Met een goed werkende Raad voor Rechtsbijstand moge duidelijk zijn dat hier een zeer bijzondere situatie aan de hand moet zijn geweest.
  1. Waar in het antwoord wordt gerefereerd aan een gangbare jaartarget van 1200 tot 1300 declarabele uren bij veel advocatenkantoren wordt kennelijk gemakshalve vergeten dat het uurtarief in zo’n model tenminste 2 á 3 keer zo hoog ligt als de geldelijke waarde van een punt in het kader van de Wet op de Rechtsbijstand.
  1. Waar de Minister zegt dat een hoger dan voornoemde target niet realistisch is of ten koste kan gaan van de kwaliteit is onduidelijk waar hij dat op baseert. Hier is nimmer onderzoek naar gedaan. Bovendien gaat de minister volledig voorbij aan de staande praktijk sinds jaren. De echt gespecialiseerde strafrechtadvocaat, behorende tot de 12/15% van de advocaten waarover in de stukken tot heden wordt gesproken, voldoet aan alle door de Nederlandse Orde van Advocaten en Raad voor Rechtsbijstand gestelde eisen en wel op hoog niveau. Eerdere rapporten wijzen dit uit. Met hard werken voor de cliënt en zichzelf biedt de strafrechtadvocaat allang wat de Minister nu vraagt.
  1. De NVSA/NVJSA herhaalt hier het feit dat die 12/15% de “backbone” van de Nederlandse strafrechtadvocatuur betreft. Het zijn deze advocaten, en niemand anders, die voldoende kracht, kennis, ervaring, faciliteiten en andersoortige kwaliteiten hebben die noodzakelijk zijn om de toenemende macht van de overheid, in casu Justitie, te kunnen blijven controleren op de “rechtsstatelijkheid” vanuit het perspectief van de verdachte. Deze groep [zonder redelijk belang] in hun aantal cliënten en in hun verdiencapaciteit beperken benadeelt iedere burger die op enig moment als verdachte kan worden aangemerkt.
  1. Opmerkelijk acht de NVSA/NVJSA verder het nieuwe standpunt van de minister dat hij voorstander is van het door de advocaat voeren van een gemengde praktijk. Dit standpunt staat haaks op het al jaren door de NOVA en Raad voor Rechtsbijstand voorgestane beleid tot verdere specialisatie van advocaten. Eerder sprak de minister (toen nog Kamerlid) zich ook uit voor verdere specialisatie en ook zijn voorgangers benadrukte keer op keer dat specialisatie noodzakelijk was om de kwaliteit op peil te houden of te verbeteren. Overigens wijst de NVSA/NVJSA er op dat de specialisatie bij Politie, Justitie en de rechtbanken wel een speerpunt is. Waarom dan niet in de strafrechtadvocatuur? Algemeen erkend is immers dat ook het strafrecht in de loop der jaren steeds ingewikkelder is geworden. Kwaliteitsverbetering, zoals de minister voorstaat vereist dan ook juist verdergaande specialisatie.
  1. De Minister staat achter het advies van de Commissie dat een gezonde praktijk ten minste 25% van de tijd besteed aan betalende cliënten. Er is al veelvuldig gewezen op de bijzondere positie van strafrechtelijke verdachten, zeker bezien tegen de achtergrond van het feit dat het Openbaar Ministerie hen van meet af aan op de huid zit, met name op financieel gebied, hetgeen maakt dat zij ofwel niet over een bankrekening beschikken dan wel het zich op zo’n rekening bevindende geld strafrechtelijk in beslag is genomen. Dat betekent dat omdat de overheid beslag legt op de financiën van de burger, die burger daardoor genoodzaakt is op basis van gefinancierde rechtsbijstand te worden bijgestaan. Daartoe benadert hij zijn gewenste advocaat, maar die moet hem, als de plannen van de Minister doorgang vinden, weigeren zodra die de 900 puntengrens al heeft behaald. Zo kan de overheid, bewust of onbewust, de toegang tot de gespecialiseerde advocaat frustreren.

Reactie op het antwoord op vraag 4:

De Minister wordt gevraagd hoe realistisch het is te denken dat een sociaal advocaat 36 uur per week werkt voor zijn cliënten. De Minister antwoordt dat om het inkomen van de advocaat te kunnen vergelijken met het inkomen van een ambtenaar, moet worden uitgegaan van een werkweek van 36 uur. Dat werkt een ambtenaar namelijk ook. Indien dit het antwoord van een getuige zou zijn geweest, zou een gespecialiseerde advocaat hebben opgemerkt: “De getuige beantwoordt de vraag niet.”

Reactie op het antwoord op vragen 5, 11, 12 en 13:

De Minister denkt, dat omdat in een extra urenzaken maximaal 1520 punten per jaar kunnen worden toegekend, dit tot een kostenverlaging zal leiden omdat er daardoor minder extra uren zullen worden toegekend. Het werk moet echter nog steeds gebeuren.

De Minister miskent een aantal zaken:

–          In de kabinetsbrief van 31 mei 2016 (blz. 6) schrijft de Minister dat een van de uitgangspunten van het stelsel is: “De vrije advocaatkeuze wordt gegarandeerd, met in achtneming van jurisprudentie van het EHRM. “

–          Een inhoudelijke behandeling van een strafzaak zal zodoende niet kunnen doorgaan als de advocaat door de Raad voor Rechtsbijstand geen extra uren meer krijgt omdat hij aan het plafond zit. De advocaat zal dan de zaak moeten neerleggen om te wachten tot 1 januari van het volgende jaar.

–          Als de advocaat weigert een nieuwe toegevoegde advocaat hem te laten bijstaan maar zijn eigen advocaat wenst – die geen uren meer mag werken dit jaar – zal het door het kabinet gegarandeerde en door het EHRM gewaarborgde recht op vrije advocatenkeuze betekenen dat de strafzaak moet worden gestaakt totdat de advocaat weer aan de slag kan.

–          Indien de rechtbank de zaak wil voortzetten en denkt dat het een goed idee is een nieuwe advocaat toe te voegen, zal die nieuwe advocaat zich moeten inlezen in een dossier waarin kennelijk minimaal al vele honderden extra uren zijn verstrekt. Dat is een enorme extra kostenpost. De overdracht van een dossier betekent in de praktijk dat heel veel werkzaamheden door de “opvolgende” advocaat herhaald zullen moeten worden [inlezen dossier, opbouwen van een vertrouwensband met de verdachte etc. etc.] hetgeen ernstige logistieke consequenties voor het strafproces zal hebben en dus extra kosten met zich mee zal brengen. Zo zal er een sterke vertraging gaan optreden in de afwikkeling van strafzaken. Dan spreekt de NVSA/NVJSA nog maar even niet over het feit dat als een verdachte continue verschillende/opeenvolgende advocaten gepresenteerd krijgt dit ontegenzeggelijk ten koste van de kwaliteit van de verdediging gaat.

De Minister miskent dit bovendien waar hij stelt dat er een ruim aanbod is van rechtsbijstandverleners. Het gaat niet om het aantal rechtsbijstandverleners, het gaat om het werk dat zij moeten verrichten! Het werkaanbod verandert niet door te bepalen dat een bepaalde advocaat die werkzaamheden (dat jaar) niet meer mag verrichten. Met betrekking tot dat ruime aanbod van rechtsbijstand verleners wordt nog opgemerkt dat deze lang niet allemaal bereid en bekwaam zijn om specialistische bijstand in strafzaken te bieden.  

Reactie op het antwoord op vraag 6:

De Minister onderkent dat het in het strafrecht niet mogelijk zal zijn voldoende betalende klanten aan te trekken. Daarmee trekt hij het tapijt onder zijn eigen eerdere redenering weg, toen werd betoogd dat de combinatie van 900 uur toevoegingen en 300 uur betalende cliënten zorgt voor een acceptabel inkomen, dat op gelijke voet staat met juristen die net klaar zijn met hun studie en beginnen aan een functie binnen de rechterlijke macht. Uit dit antwoord blijkt, dat de Minister beseft dat deze maatregel tot gevolg zal hebben dat advocaten zodanig weinig zullen gaan verdienen, dat dit ten koste zal gaan van hun praktijk, en misschien zal leiden tot het einde van hun kantoor. Niet omdat die advocaten iets te verwijten valt, maar omdat er in het strafrecht volstrekt niet voor iedere specialist 300 uur aan betalende zaken te genereren is.

Bovendien stelt de Minister, dan een combinatie van rechtsgebieden mogelijk blijft; op die manier zou wellicht wel 300 uur aan betalende zaken kunnen worden aangetrokken. Allereerst: welke cliënt op bestuursrechtelijk gebied wil een gespecialiseerde strafrechtadvocaat voor zijn bestuursrechtzaak? En bovendien: jarenlang is geïnvesteerd in kwaliteit en verdieping. Nu lijkt een oplossing te zijn, dat we er iets bij moeten gaan doen.

Reactie op het antwoord op vraag 7:

Heel bijzonder in dit antwoord is het feit dat de minister het “vanuit het oogpunt van de kwaliteit van de behandeling ongewenst vindt dat een rechtzoekende in een lopende toevoegingsprocedure een andere rechtsbijstander dient te zoeken wanneer gedurende de procedure de 900 puntengrens wordt bereikt”. Dit is echter de keiharde toekomst! Dit moet volgens de Minister nog nader worden uitgewerkt. De enige juiste stap is, dit eerst nader uitwerken en dan met die uitwerking terugkomen en uiteenzetten hoe dit enorme probleem gaat worden opgelost.

Reactie op het antwoord op vragen 8, 9 en 10:

Gezien het antwoord van de Minister op vraag 6, lijkt dit antwoord vooral toe te zien op de andere rechtsgebieden waarin het kennelijk wel mogelijk is 300 uur aan betalende zaken te genereren.

Ten aanzien van de door de Minister genoemde vervoerskosten: de NVSA/NVJSA wijst erop dat vanwege de sluiting van vele gevangenissen en het onderbrengen van zaken bij gespecialiseerde (!) rechtbanken, het aantal te reizen kilometers alleen maar is toegenomen, en zal blijven toenemen, en daarmee dus de verliespost is van vele procenten van de omzet van het advocatenkantoor.

Samengevat is het standpunt van de NVSA/NVJSA dat de antwoorden van de Minister niet overtuigen, onvoldoende onderbouwd zijn en bovendien de onjuistheid van zijn eigen aannames en berekeningen onderschrijven. Wij spreken de hardgrondige wens, hoop en verwachting uit dat de fracties in de Tweede Kamer dit ook zullen zien, en zich niet zullen laten sussen met talloze berekeningen, cijfers en toezeggingen dat de problemen in de toekomst zullen worden onderzocht.